Het is in Nederland al lang niet stil geweest op 31 december. Zelfs de Germanen hielden van herrie tijdens de jaarwisseling. Gejoel, gezang. En al eeuwen voor de introductie van rotjes en vuurpijlen, klonk in Nederland het geknal van donderbussen en tafelkanonnetjes. Vuurwerk zou pas later worden gebruikt om het nieuwe jaar in te luiden. Want nadat het in de dertiende eeuw van China naar het westen kwam, werd vuurwerk vooral afgestoken bij koninklijke of keizerlijke bezoeken. De gewone burger kon het zich nog niet veroorloven. In de negentiende eeuw werd vuurwerk van iedereen. „Geld om te eten heeft men misschien niet, maar geld voor vuurwerk heeft men in overvloed”, zei een OVT-radioverslaggever in 1933 tijdens een verslag van ‘Hartjesdag’, een verkleedfeest in Amsterdam dat in de vergetelheid raakte. Vuurwerk werd daarna alleen maar populairder, vooral nadat in de jaren zestig goedkoop Chinees knalvuurwerk zijn intrede in Nederland deed. Meer vuurwerk betekende ook meer letsel, maar dat was ook iets wat erbij ging horen. Nog steeds vallen er door vuurwerk jaarlijks duizenden gewonden. Rond Oud en Nieuw melden zich 385 mensen met zwaar vuurwerkletsel op de eerste hulp. Die patiënten kan de zorg, dit jaar overbelast door de coronapandemie, er niet bij hebben. Daarom werd begin november besloten tot iets wat lang onmogelijk leek: een algeheel vuurwerkverbod (en een steunpakket voor de vuurwerksector). Een tijdelijk verbod, dat wel. Sindsdien is het raak. Door het hele land was het afgelopen maand onrustig. Brandstichting. Lawaai. Rellen. In Urk. In Roosendaal. In Arnhem. Daar ging burgemeester Ahmed Marcouch zelf kijken. Hij zag mensen die ‘met kinderwagens in de hand’ op het vuurwerk af waren gekomen, zei hij vorige week in NRC. En vandaag, dinsdag 1 december, is het tijdelijke vuurwerkverbod dan echt ingegaan. Zal het op oudjaarsavond stil blijven? De politie houdt in elk geval rekening met een ‘stevige jaarwisseling’.